Lidewyde. Busken Huet Conrad

Lidewyde - Busken Huet Conrad


Скачать книгу
zij voor de eerste maal, in het gevoel der nieuwe betrekking die weldra tusschen hen ontstaan zal, een sigaar zitten te rooken onder een verandah. Zonder elkander aan te zien nemen zij elkander nogtans wederzijds op; zij verdenken elkander niet, doch zouden er niettemin vrij wat voor over hebben om van elkander iets meer te weten; zij pogen in de toekomst te lezen, en vragen zich zwijgend af: Wat zal eenmaal mijn zoon, wat zal mijne dochter, indien het er vroeger of later op aankomt, wat zal hij of zij hebben aan dien Chremes daar tegenover mij?

      – "Dat is het portret van onzen zoon, dien wij verloren hebben," zeide Lydia, toen zij, over haren schouder, den blik van André's vader op nieuw naar de beeldtenis boven het buffet zag dwalen.

      Hij schrikte min of meer van die noodelooze toelichting, want André had hem te vaak van Reinier verhaald, dan dat hij, ook zonder nadere aanduiding, niet aanstonds begrepen zou hebben, wien het portret voorstelde. Met een gevoel alsof zijn omzien eene daad van onbescheidenheid geweest was, wilde hij de eene of andere konventionele verontschuldiging aanvoeren; doch Lydia bespaarde hem die moeite:

      – "De dood van dien lieven jongen," ging zij voort, "is voor ons een onuitsprekelijk groot verlies geweest. Somtijds dachten onze vrienden dat wij te veel van hem vergden, omdat hij zulke buitengewone vermogens had; andere zeiden, dat wij zwak voor hem waren en hem in alles zijnen gang lieten gaan. Zij deden hem onregt. Indien iemand hem heeft bedorven, ben ik het geweest, door te dulden dat hij mij op de wandeling den arm aanbood en mij voor zijne zuster liet doorgaan, of door te luisteren naar zijne dwaze verhalen en hem al mijne geheimen te vertellen; doch hij was te goed om zich op éénig ding iets te laten voorstaan of ergens misbruik van te maken. Nooit werd in huis hartelijker gelagchen dan wanneer wij onder elkander waren en Reinier op zijn dreef was."

      Bij die moederlijke lofspraak, waarin al het licht op het gemoed van den jongen doode viel en zijn genie in de schaduw bleef, zag de oude heer Kortenaer nogmaals op naar het portret. Het was geene schilderij in olieverf, maar eene groote teekening in zwart krijt of oost-indische inkt, door een ouderen kameraad vervaardigd naar eene fotografie. Het stelde Reinier voor in atelier-kostuum, met de armen over de borst gekruist, op een derde of vierde der natuurlijke grootte. Het enge wambuis van gebreide wol, laag uitgesneden om den hals, deed hem in de verte op een jongen athleet gelijken, met een buigzamen malienkolder aan. De oude heer Aart Visscher, die de fotografie haatte, beminde de beeldtenis van zijnen zoon, en vond de oplossing dier kontradiktie in de omstandigheid dat de hand van den jongen kunstbroeder, na Reiniers dood, tusschenbeide gekomen was en eene hoogere wijding had gegeven aan het brutale lichtbeeld in miniatuur. André's vader was geen kunstkenner, maar had gevoel voor uitdrukking, en er sprak uit Reiniers konterfeitsel iets zoo origineels en zoo levenslustigs, dat hij er de oogen niet van afhouden kon. Misschien had zijne eigen zwakke gezondheid eenig aandeel in de soort van afgunstige bewondering waarmede hij opzag naar de beeldtenis boven mevrouw Visschers hoofd. Zulk een hals en zulke armen had hij nooit gehad.

      Werkelijk was de heer Kortenaer een klein en tenger man, met een zachten blos op een fijnbesneden en bijna lelieblank gelaat. Het eigenaardigst in zijn uiterlijk was, dat wanneer men hem in de verte zag aankomen, men gewaand zou hebben een man van hoogstens veertig jaren te zien naderen, terwijl hij er minstens zestig telde. Tusschen hem en zijn zoon André was geen zweem van gelijkenis te bespeuren, doch zonder dat de parallel daarom ten nadeele van een van beiden behoefde uit te vallen. André zag er gezonder uit dan zijn vader en had van zijne moeder sommige bevallige trekken geërfd, die de oude heer Kortenaer miste. Doch wat distinktie betreft, won de vader het misschien van den zoon. Op het tooneel of in de litteratuur zou hij slechts bij uitzondering voor een type van den armen edelman hebben kunnen doorgaan; kende men evenwel zijne omstandigheden en sloeg men hem aandachtig gade, dan begreep men zonder moeite dat hij in zijnen kring als zulk een type aangemerkt werd. Even onmogelijk als het was, in zijne keurige kleeding eenig spoor van verval te ontdekken, even duidelijk sprak uit zijnen van berusting getuigenden oogopslag de levensgeschiedenis van iemand die met vele tegenspoeden had moeten worstelen; en ofschoon men zijne blanke fijne handen slechts behoefde aan te zien om met zekerheid te kunnen gissen dat nooit door die vingers eenige grove arbeid verrigt was, zou niemand de mededeeling verrassend of fabelachtig gevonden hebben, dat zij veertig jaren lang, in dienst van den Staat, tabellen ingevuld en rapporten gesteld hadden. Het is in deze wereld misschien niet aangenaam en stellig niet profijtelijk, tegelijk een gevoelig hart, eene ledige beurs en het voorkomen van een diplomaat te bezitten, en toch worden er vele mannen aangetroffen met ronde aangezigten en gevulde buidels, die, uit het oogpunt der esthetiek gezien, mogten willen, dat zij eenigzins in de termen van den ouden heer Kortenaer vielen.

      – "Welnu," vroeg Lydia aan haren man, toen zij eenige uren later hem goeden nacht kuste en hij naar gewoonte nog eene poos bleef zitten lezen in de huiskamer, "wat dunkt u van André's vader? Zal hij voor Emma een goed schoonvader zijn?"

      – "Zeg mij eerst uwe meening," antwoordde hij, "dan zal ik u daarna de mijne zeggen."

      – "Mij schijnt het toe, dat Emma het uitmuntend getroffen heeft. De jongelieden, dit is zoo, zullen zich niet in weelde kunnen baden; doch dat behoeft ook niet, en indien André fortuin had, of te wachten had, zou hij Emma misschien niet gevraagd hebben. Inderdaad, ik zou niet weten wat ik voor Emma meer of anders wenschen zou. Zij hangt aan André met geheel haar hart; André is door en door een goede jongen, en indien aan mijne gunstige meening omtrent hem nog iets ontbroken had, zou de toon waarop zijn vader heden avond over hem sprak, en de kleine trekken uit André's jeugd die hij ons verhaalde, mijn laatste vooroordeel hebben doen verdwijnen. Ik vind den ouden heer Kortenaer een allerbeminnelijkst mensch; zoo beminnelijk, dat het mijn begrip te boven gaat, hoe die oudste zoon van hem zich zoozeer heeft kunnen vergeten. Ik zou niet gedacht hebben dat het mogelijk was voor een kind, het leven van zulk een vader te verbitteren."

      – "En ik zou durven beweren, Lydia, dat voor de menschelijke ondankbaarheid niets onmogelijk is. Men zegt, dat de jongelieden van den tegenwoordigen tijd niet slechter zijn dan die van een vroeger geslacht; mij schijnt het integendeel toe dat de tegenwoordige tijd gekenmerkt wordt door eene zeer merkbare vermindering van het ouderlijk gezag, die van zelf noodlottig werken moet op de levenswijs der zonen. Er zijn te allen tijde, dat weet ik wel, deugnieten geweest, die verdriet en schande gebragt hebben over het hoofd van hunne ouders; doch zoo meen ik het niet. De mate van slechtheid onder de jonge lieden is dezelfde gebleven, maar de onbeschaamdheid is toegenomen. Doch gij moet naar bed, Lydia, en hebt met mijn gepruttel niet van doen. Nu dan, ik ben het met u eens dat wij honderd redenen van dankbaarheid hebben voor eene. Ook ik houd André's vader voor een voortreffelijk man, en toen het ijs tusschen ons eenmaal gebroken was en wij aan het praten gekomen waren, ben ik verwonderd geweest over zulk eene schoone vereeniging van verstand en gemoed. Hij draagt een naam uit den goeden tijd, en dat is een gunstig voorteeken. Laat Emma veilig lid van die familie worden. Zij krijgt tot man een der degelijkste jongens die ik ooit ontmoet heb; komen daar nog voortreffelijke schoonouders bij, dan zal menschelijkerwijs haar toekomend geluk in alle opzigten gewaarborgd zijn. Zij is de dochter van een parvenu, en André een jong mensch van geboorte; doch ik geloof niet dat dit haar in den weg zal staan. Wij bezitten wel geene schatten, doch wanneer wij het hoofd nedergelegd hebben, zal André het niet onaardig vinden, eigenaar van Belvedere te worden. Ik doe dus als gij en zie de toekomst vrolijk in. Het zal mij pijn doen, van Emma te moeten scheiden; doch haar geluk gaat bovenal, en al zie ik haar niet meer iederen morgen en iederen avond om mij henen, des te vrolijker zullen wij zijn, wanneer zij met haar man bij ons komt logeren. Ik hoop dat zij kinderen krijgen zal, Lydia."

      – "Maar, beste man, hoe kunt gij met een effen gelaat zulke ontzettende dingen verkondigen?"

      – "Ik zeg niet veel kinderen, Lydia, maar kinderen, of althans één kind. Wij weten bij ondervinding, en door Emma zelve, wat het zegt een lief kind groot te zien worden."

      – "Dat weten wij," zeide Lydia, "en ik oordeel dat zij eene lieve moeder worden zal."

      – "André zal ons het gemis van Reinier doen vergeten," voegde hij daarbij, "en zoo zal ook de tweede helft van ons leven, Lydia, iets van dien zonneschijn genieten, waaraan de eerste helft zoo rijk was."

      Vijfde Hoofdstuk

      Den volgenden ochtend was alles op Belvedere bij tijds in de weer. Van André-alleen bespeurde men niets. In groot pontifikaal had hij zich voor dag en dauw naar de stad laten brengen,


Скачать книгу